Print This Page

Cedrus species

 

CEDRUS -ABIES-PICEA-PINUS-TSUGA-LARIX-PSEUDOTSUGA.
De naamgeving roept wat vraagtekens op: de Familie Pinaceae heeft nogal wat leden:
Genus Abies: de zilverspar met o.a. de species: Abies alba – balsamea - sibirica - frasen – procera – nordmanniana – grandis en nog 30 andere, zie aldaar.
Genus Picea: de spar met o.a. de species: Picea abies – glauca – mariana – omorika – pungens – sitchensis, zie aldaar.
Genus Cedrus: de ceders.
Genus Pinus: de dennen, zie aldaar
Genus Tsuga: de Hemlockspar, zie aldaar
Genus Larix: met de Europese Lariks, zie aldaar
Genus Pseudotsuga: met de Pseudotsuga menziesii, zie aldaar.

         Ceder     Cedrus deodara     Cedrus libani     Cedrus atlantica 

CEDERHOUTOLIĒN:
Ceder behoort tot de genus Cedrus in de coniferen familie van de Pinaceae, nauw verwant aan de Abies, met een gelijke (dennen) appelstructuur.
Ook hier spraakverwarring alom.
Het Latijnse woord cedrus en de algemene naam Cedrus komen van het Griekse kedros. De oude Grieken en Latijnen gebruikten respectievelijk hetzelfde woord kedros en cedrus voor verschillende planten species die nu geclassificeerd zijn in de genus Cedrus en Juniperus. In het gebied van de Griekse taal en cultuur zijn species van Juniperus inheems en species van Cedrus niet. Ook het woord kedros komt niet uit enige taal uit het gebied van het Midden Oosten. Waarschijnlijk refereerde het woord oorspronkelijk aan de Griekse species van Juniperus en werd later geadopteerd door de species die nu geclassificeerd zijn in de genus Cedrus vanwege de overeenkomst van hun aromatische hout. (Meiggs 1982). Zo werd de naam “ceder” aan veel bomen gegeven met geurend hout: Calocedrus (wierook-ceder), Chamaecyparissus en Thuja, Cryptomeria (Japanse ceder), Juniperus (Eastern redceder – Mountain-ceder), Cupressaceae (Cedrela: Spaanse ceder en Toona: Australische roodceder), in de familie Meliaceae en Tamaricaceae (Tamarix of zoutceder).

Andere schrijvers geven aan dat het een verbastering is van het Griekse woord kedros en dat hiermee meerdere soorten naaldbomen met geurend hout worden bedoeld.
Een andere versie geeft aan dat cedrus waarschijnlijk een Semitisch woord is afgeleid van het Arabische kedre, hetgeen macht betekent.
In de Himalaya noemt men de ceder Deodar, afgeleid van devadaru uit het Sanskriet, de oude Indiase taal, hetgeen betekent: “Boom van God”.
Het Hebreeuwse woord voor ceder: erez of ahrazim is afgeleid van een oud Arabische omschrijving die betekent: een goed gewortelde en sterke boom.

Wetenschappelijke naam: Cedrus Trew 1755. Cedros is de Oude Griekse naam voor een harsachtige boom. Vidacovic 1991. Op morfologische en geografische grond geeft Vidacovic 1991 vier zeer verwante species, voorkomend in het Oosten en Zuidoosten van het Middellandse zeegebied en in de West Himalaya’s.
Pas in de 17e eeuw werd de ceder vanuit het Atlasgebergte en de Himalaya in Midden Europa ingevoerd.

Ceders zijn populaire ornamentale bomen die voorkomen in gebieden waar de wintertemperatuur niet beneden de -25°C komt. De Turkse ceder kan iets meer hebben tot -30°C. Vooral in Turkije worden jaarlijks enorme hoeveelheden ceders aangeplant. Ze zijn inheems in de bergen van de West Himalaya en het Middellandse Zeegebied respectievelijk van 1500-3200 en 1000-2200 meter.

In grote lijnen hebben we 2 soorten ceders:
A. De Himalayaceder: Cedrus deodara: 50 meter hoog, groeit op de hellingen van de Himalaya in Noord-India (Gharval-Himalaya), Pakistan en Oost Afghanistan (Hindukush) op 1650-3200 meter. Wordt veel gebruikt in de houtverwerkingsindustrie, voor spoorbielzen, potloden en meubilair.
B. De Libanonceder: Cedrus libani. Komt voor in de bergen rond de Middellandse zee: Turkije, Libanon, Marokko, Algerije, Cyprus. Deze groeit op hoogten van 1000-2200 meter. Deze komt voor in vier variaties die door veel schrijvers als afzonderlijke species worden beschouwd:
1. Cedrus libani var. Libani: in de bergen van Libanon; west Syrië; zuid en midden Turkije. Donkergroene tot blauwgroen naalden.
2. Cedrus libani var. Stenocoma: in de bergen van zuid-west Turkije.
3. Cedrus libani var. Brevifolia of Cedrus brevifolia in de bergen van Cyprus.
4. Cedrus libani var. Atlantica of Cedrus Atlantica, in het Atlasgebergte van Marokko en Noordwest Algerije.

Het zijn bomen van 40-60 meter met kruidachtig, naar resin geurend hout, dikke geribbelde basten en brede takken. De scheuten zijn in twee vormen, met lange twijgen die uit het geraamte van de takken ontspruiten en korte scheuten, die de meeste bladeren (naalden) dragen. De bladeren zijn naaldachtig, groenblijvend, 8-60 mm lang, alleen in een open bladstand op de lange scheuten of twijgen en in dichte clusters op de korte scheuten. De kleur varieert van helder grasgroen tot donkergroen, tot zeegroen of licht blauwgroen, afhankelijk van de dikte van de waslaag die de naalden beschermen tegen uitdroging. De appels zijn vatvormig 6-12 cm lang, de zaden 10-15 mm lang, met een vleugeltje van 20-30 mm, met een resin dat vraat tegengaat door de onaangename geur. Het rijpen van de appels duurt een jaar, bevruchting in september - oktober en de zaden worden rijp na een jaar.
De gelijkenissen tussen de ceders zijn zo groot dat er nog steeds discussie is over het feit of het aparte species betreft, dan wel een species met ondersoorten.
De voornaamste verschilpunten zijn: de Cedrus deodara heeft hangende takken en zilverachtig gebladerte; de Cedrus libani heeft horizontale takken en het volwassen gebladerte is donker- en enigszins blauw groen en de Cedrus atlantica heeft afhangende takken en naalden die meer geelgroen zijn.

In het wild horen de ceders tot de bedreigde soorten. In Turkije wordt jaarlijks 30.000 hectare ceders aangeplant, in Libanon lopen projecten en in Zuid Frankrijk heb je de grootste cederplantages van Europa.
De ceder wordt veelvuldig genoemd in de Bijbel. Mozes zou een tak van de ceder hebben afgesneden en als staf hebben gebruikt, waarmee hij water uit de rotsen deed vloeien, slangen mee verdreef, de Rode Zee deed splijten en opengaan zodat zijn volk kon vluchten voor het leger van de farao.
Ceder is door de Oudheid heen onlosmakelijk verbonden met religieuze ceremoniën, rituelen, magie, offers voor de goden, mystiek en ter zuivering werd ceder overal verbrand. Hij is het symbool voor onsterfelijkheid, duurzaamheid, genezing, kracht en wijsheid.

Voor de volkeren aan de Noordwestkust van Amerika is cederhout van groot belang. Waar hebben we het dan over ?  Niet over de echte ceders van de genus Cedrus, maar over de Western Red Ceder, de Thuja. Ook over de Eastern Red Ceder, de Juniperus virginiana en de Cipressen. Ze werden gebruikt voor het maken van totempalen, huizen, kano’s, gebruiksvoorwerpen, voor rituele en religieuze doeleinden, om te reinigen, tegen boze geesten, om gebeden met de rook te doen opstijgen naar de Grote Geest.
Ofschoon cederhoutolie genoemd, worden de voornaamste oliën gedestilleerd van de Juniperus en Cupressus species. Ze hebben een eigen karakteristieke houtachtige geur die wel aan verandering onderhevig is bij het ouder worden van de olie. De ruwe olie is geelachtig of iets donkerder van kleur en sommige zoals de Texas cederhout olie is viskeus en heeft kristallen. Ze hebben soms na rectificatie toepassingen in zepen, huishoudelijke sprays, vloer polish en insecticide. Kleine hoeveelheden worden gebruikt in microscopische bewerkingen. De bestanddelen bevatten cedrol en cedreen die een toevoegende waarde aan het aroma van de olie hebben en die gebruikt worden ter isolatie van chemische bestanddelen.
De grootste markt voor cederolie is de USA., West Europa, Japan en China. De USA heeft eigen Texas cederhout en Virginia cederhout en importeert van China ook nog eens jaarlijks 400 ton en exporteert weer naar Japan.
Oost Afrika was een belangrijke bron van cederolie maar overexploitatie in het wild  heeft ervoor gezorgd dat nu slechts af en toe iets geleverd kan worden.
Cederhoutolie uit de Himalaya wordt eveneens commercieel geproduceerd. India begon te produceren op het einde van de jaren 50 en wordt geschat op jaarlijks 25 ton, hoofdzakelijk voor eigen gebruik.
Texas en Virginia cederolie hebben ISO standaards. Voor Texas 35-48% cedrol met een minimum van 20%. Voor Virginia olie een cedrol maximum percentage van 14% met verschillende andere fysiologisch-chemische data.

Bronnen van olie productie:
*Cupressus funebris, Juniperus chinensis, Juniperus formosana en Juniperus vulgaris worden gebruikt voor oliewinning in China.
*Juniperus virginiana: langzame groeier tot 20 meter, in Noord-Amerika wijd verspreid van de oostkust tot het midden westen. Er worden jonge bossen gevormd op braakliggend land, door verspreiding van het zaad door vogels. Ook gebruikt voor potloden, meubels, kerstbomen.
*Juniperus mexicana: een kleine boom tot 6 meter hoog in Texas, Mexico en delen van Centraal Amerika, evenals de virginiana op braakliggende velden.
*Juniperus procera: een grote boom tot 30 meter. In de drogere hooglanden van Oost-Afrika, Kenya op een hoogte van 1000-3000 meter.
*Widdrintonia whytei: komt voor in Afrika, in het Mount Mulanje gebied van Zuid-Malawi.
De oogst: de bomen worden gehouden voor het hout en de olie. Afval, houtsnippers en zaagmeel worden gedestilleerd. Het zaagmeel mag niet aan het zonlicht worden blootgesteld. Dit geeft verlies aan kwaliteit en kwantiteit van de olie. Als de bomen niet voor het hout worden gehouden, zoals de Juniperus mexicana, dan worden ze gekapt, klein gemaakt en met stoom gedestilleerd. Het kernhout en de stompen bevatten de meeste olie.
De opbrengst is afhankelijk van de manier van verwerking. De gekapte bomen speciaal voor de olieproductie hebben de hoogste opbrengst. De oudste bomen brengen het meest op en het percentage ligt op 1-5%.
Er wordt zowel in het land van herkomst als in het land van eindgebruiker gerectificeerd: USA., Japan, Europa, China.
Zie verder bij cipres – den – spar – juniperus species, enz. 

©®Copyright en registratie notaris. André Gielen. Lith 2001 – maart 2007.


Previous page: Carum carvi
Next page: Cedrus atlantica